Size / / /

Toen de bom ontplofte, was ik bijna binnen in de dameskledingwinkel waar ik werk. Als ik die leuke jongen op zijn scooter niet had nagekeken was ik al veilig geweest.

De bom ging in stilte af. Hij bedekte de P.C.Hooftstraat met gele kledder, alsof er honderd paintball-verjaardagsfeestjes doorheen waren getrokken. Waar ik ook keek, alles en iedereen gloeide geel op, de auto's, de winkels, de vroege shoppers. In een oogwenk brokkelde het geel af, de mensen droegen opeens halfgesmolten oliejassen. Nog een tel later verdampte het laatste geel.

Ik bleef in de deuropening staan met een tinteling in mijn rechterarm, vanaf de elleboog naar beneden. Het enige geluid was de scooter die in de richting van de Hobbemastraat wegracete, tegen het verkeer in. De helm van de berijder was net zo geel als de ontploffing.

Een foefbomaanslag. Ik was nog nooit zo dichtbij geweest. Toen de ballonnenvrouw op Koningsdag de Dam had bedekt met oranje ballonnen in de vorm van Alex zijn hoofd, was ik net een paar straten verderop. Het had iedereen de stuipen op het lijf gejaagd. Het leek misschien een grappige foef, maar die mevrouw was in een Ontgiftingskamp geëindigd. Wat voor foef zou ik krijgen?

Hij zag er normaal uit. Mijn hand. Maar wat ik wist over foefbommen waarschuwde me dat er van alles kon gebeuren. Ik deed de winkeldeur dicht met mijn linkerhand, de andere hand omhooghoudend alsof ik er iets smerigs mee had aangeraakt. Ik duwde de deur naar de wc open met mijn schouder en waste de foute hand totdat hij er rood van werd. Ik wierp een blik op de klok – nog maar tien minuten voordat het baasmens zou arriveren.

Het baasmens, Angelique Roussignon, was de eigenaar van de winkel. Ze was er dol op om me in paars satijnen feestjurken te hullen. Om klanten te lokken, zei ze. Ze wist volgens mij donders goed dat mijn stijl minimalistisch en simpel was, en ik was er van overtuigd dat ze het heerlijk vond om mij te pesten. Ik vind het geen design als je continu lovertjes, kwastjes, kant en borduursel op synthetische taft kwakt. Maar beter weten leverde geen salaris op, dus ik hield mijn mond en deed wat ze wilde.

De winkelbel. Angelique. Vroeg, natuurlijk net vandaag. Ze had een knalroze nep-Chanelpakje aan. Ze zeilde recht naar achteren met een kledingzak over haar arm.

"Kijk eens, Inge, special voor jou uit mijn kerstcollectie, net uit het atelier. " Ze zwaaide met iets roods en glinsterends dat stijf stond van de baleinen; met overal waar mogelijk wit nepbont.

Ik dwong de foute hand, die ik nog steeds als besmet omhooghield, naar beneden. Ik bleef ernaar kijken, maar hij zag er doodgewoon uit. Misschien was de hele foefbom wel een hallucinatie geweest. Er had best helemaal niks gebeurd kunnen zijn, behalve wat te veel drankjes gisteravond en een paar sterke espresso's op weg naar mijn werk. Zou zomaar kunnen.

Ik wist niet hoe ik er achter kon komen of ik inderdaad getroffen was met een of andere foef. Ik wilde niets liever dan in alle rust experimenteren en in paniek raken. Foef kon toch niet worden afgewassen, anders had ik me wel in de wc schuilgehouden. Het enige wat ik kon bedenken was mijn tanden op elkaar zetten en de paniek uitstellen tot na zessen.

Angelique tikte ongeduldig met haar schoen, haar roodgelakte klauwen zorgvuldig uit de buurt houdend van het satijn. Ze maakte nooit haakjes, moet ik toegeven, maar ik werd gewoon iebel van haar glibberige, gehandcrèmede handen. Maar er zat niks anders op. Ik zuchtte en deed mijn simpele zwarte jurk uit, en de rode gruwel aan. Angelique trok mijn rits omhoog, een hand op mijn schouder.

De stof snoerde zich strak om me heen. Ik hapte naar adem. Zwarte vlekjes dansten voor mijn ogen, alsof ik te snel was opgestaan.

Angelique keek me bevreemd aan.

"Wat?" zei ik.

Ze gebaarde langs mijn lichaam. "Volgens mij is dit mijn beste werk tot nu toe," zei ze, met iets van ontzag in haar stem. "Ongelofelijk. Je ziet er fantastisch uit. Kijk maar."Ze stapte opzij zodat ik mezelf kon zien in de enorme spiegel op de winkelmuur.

Wauw. Ik zag er echt geweldig uit. Ik keek naar beneden. De jurk was nog steeds van synthetisch satijn, nog steeds overdadig versierd. Mijn spiegelbeeld toonde echter iets absoluut betoverends, een vooroorlogse actrice gefilmd door een lens met Vaseline erop. Er zweefde een gloed om me heen, ik had opeens een figuur als een zandloper. Een magische jurk.

Een foefjurk? Ik keek uit mijn ooghoeken naar Angelique's spiegelbeeld, dat gebiologeerd staarde naar haar eigen creatie. Ze zag er niet anders uit dan anders, behalve misschien een soort wazigheid om haar heen.

Ze gaf me een bloedrode lipstick die bij de jurk paste. "Pak maar schoenen, schatje. Ik denk de rode Jimmy Choo's."

Ik keek weer naar mezelf. Dat was ik gewoonweg niet. Zo zandloperig en oogverblindend. Een vermoeden welde in me op. Angelique was maar een paar minuten na mij binnengekomen. Misschien had zij ook wel een dosis foefbom over zich heen gekregen. En haar kakelverse foef hield blijkbaar in, hoe oneerlijk ook, dat ze haar vreselijke jurken in schitterende creaties kon veranderen. Als ik naar de kerstjurk keek droogde mijn kritiek gewoon op. Terwijl ik onder normale omstandigheden zo drie kantjes kon vullen wat er allemaal mis was aan dat ontwerp, en waarom iedere modeontwerper en klant hem moest haten.

Maar nu viel het nepsatijn als zijde. Old Hollywood meets Valentino. Het zou Maxima niet hebben misstaan.

Ik wilde diep inademen maar dat lukte niet. De jurk dwong mijn middel en ribben in een onnatuurlijke wespentaille. Ik voelde paniek opkomen. Die jurk moest uit! Maar toen kondigde de winkelbel een vroege klant aan.

Ik liep naar haar toe en ving in de spiegel een glimp op van een elegantie die ik mijn hele leven niet had bezeten. Zelfs niet op de catwalk. Nou ja.

De hele dag bleef ik de sirenes en agenten in witte veiligheidspakken verwachten, maar er gebeurde niets. Had niemand uit de hele straat de bom gemeld? Misschien hadden de Foefbombardiers meer steun bij de bevolking dan de kranten suggereerden.


Eindelijk werd het zes uur en kon ik afsluiten. Ik deed de kerstjurk meteen uit, maar mijn rug en mijn ribben deden nog pijn van de onnatuurlijke houding waarin de jurk me de hele dag gedwongen had.

Angelique had tegen haar gewoonte in de hele dag in de winkel gestaan. Ze had de ene klant na de ander gekleed in kleuren die ze niet stonden en modellen waardoor ze op uitpuilende worstjes leken, maar allemaal hadden ze er fantastisch uitgezien. De klanten werden stil van hun spiegelbeeld, ze kregen een kleur van plezier en ze lachten. En ze betaalden, betaalden, betaalden. Angelique wankelde om vier uur naar huis, mij achterlatend om op te ruimen en af te sluiten.

Daarna hadden nog een paar klanten jurken gepast, geïnspireerd door mijn aanhoudende geweldigheid in de kerstjurk, maar zonder Angelique ontstond er geen betoverend effect. Ik wist niet wat ik daarvan moest denken. Angelique had een foef gekregen, en ik niet. Moest ik haar nou aangeven bij de politie, zoals het hoorde?

Ik had ontzettend zin in een warm bad, maar mijn appartementje had alleen maar een douche in een hoek in de keuken. Ik nam de tram naar huis. Het was vol, dus ik moest staan. Terwijl ik heen en weer zwaaide toen de tram door de Leidsestraat sukkelde, viel mijn oog op de fluorescerend gele helm van een scooterberijder. Dezelfde kleur als de helm die ik weg had zien racen na de bomaanslag. Hij had net zo'n wazig aura als Angelique. Ik knipperde met mijn ogen, maar de wazigheid bleef. De berijder remde af, en draaide zijn bovenlichaam naar de tram toe. Ik herkende hem. Leuke jongen. Hij keek naar me, of dat leek zo. Moeilijk te zien door het vizier van zijn helm.

Hij ging recht zitten en zwierde weg, uit mijn zicht. Waarom had ik alleen zo'n sterke reactie op mannen die ik nooit weer zou zien? Mijn moeder de psychotherapeut zou daar verstandige maar irritante dingen over te zeggen hebben.

De tram belde voor de volgende halte en ik hielp een oude dame met uitstappen. Een echte goede Samaritaan, hoewel mijn gedachten eerder bij mijn eigen rare dag en de foefbom waren, en ik niet eens oogcontact met haar maakte. Samaritaan op de automatische piloot.

De tram bleef nog even staan en ik keek de oude dame en haar rollator na in haar worsteling met de schots-en-scheve klinkers. De tram stond nog in de Leidsestraat, bijna bij het Spui. Er zweefde een waas om het dametje heen waarvan ik zeker was dat het er net nog niet was. Op een gegeven moment rechtte ze haar rug en werden haar weifelende stappen zekerder. Ze ving mijn blik en zwaaide naar me. Alsof ze me bedankte. Ik zwaaide terug. Zo geweldig was het nou ook weer niet, een oud dametje helpen met een trapje. Hoewel ze minder hulpbehoevend leek dan daarnet.

Op het Centraal Station moest ik overstappen. Ik zat het laatste stukje te dommelen. Iedere keer als een bocht me uit mijn droomtoestand haalde zag ik weer zo'n gele helm. Dat had ik echt niet nodig, een obsessie met iemand die ik nooit weer zou zien. Misschien moest ik zorgen dat ik een echt vriendje kreeg.

Ik stapte uit, wankelend op mijn pijnlijke, gezwollen voeten. Ik stond even te twijfelen of ik een pizza ging halen om te magnetronnen of dat kale spaghetti en uitgedroogde kaas ook goed genoeg waren.

"Hé," zei een stem.

Ik schrok zo erg dat ik over mijn eigen voeten struikelde en zou zijn gevallen als de eigenaar van de stem me niet overeind had gehouden.

Het was Gele Helm.

Ik gaapte hem aan. Ik wou hem bedanken dat hij me gered had van kapotte knieën, maar er kwam iets heel anders uit mijn mond. "Lul. Klootzak. Hoe haal je het in je hoofd onschuldige mensen te bombarderen. Ik ben me doodgeschrokken vanochtend. Wat nou als ik een foef heb? Hè? Had je zeker niet aan gedacht! Hoe denk je dat ik me de rest van mijn leven ga voelen? Wat als iemand me gezien heeft en me aangeeft bij de politie? Wil je me in een Ontgiftingskamp zien? Nou?"

Zijn grote blauwe ogen keken me serieus aan. Wauw. Koffiekleurige huid, blonde strepen in zijn krullen en blauwe ogen. Een dodelijke combinatie van Surinaamse en Nederlandse genen. "Zullen we het daar binnen maar over hebben?" zei hij. "Want ik wil helemaal niet dat je in een OK terecht komt."

Tranen sprongen in mijn ogen. Pas in het zicht van mijn eigen voordeur drong het tot me door hoe bang en hoe moe ik was. Hij voerde me zachtjes naar de deur. Ik liet het toe - hoe wist hij trouwens dat ik daar woonde? – en knoeide de sleutel in het slot met trillende vingers. Een hand op mijn rug leidde me de drie trappen op. Ik zou dat normaal niet goed hebben gevonden maar ik had de steun echt nodig.

Een zacht zetje deed me op de bank belanden, nog steeds tierend en vloekend.

Hij verdween, om terug te komen met een glas rode wijn dat hij in mijn handen duwde. "Toe maar."

"Wil je me soms dronken voren? " mopperde ik, nog steeds boos. "Wijn op een lege maag."

Hij zei niks maar toverde een zak chips uit zijn draagtas. Hij was wel verdacht goed voorbereid.

Ik kauwde en dronk flink door totdat ik me wat minder beverig voelde. "Begin maar met uitleggen, hoor," zei ik met volle mond.

"Zeker weten? Je klinkt alsof er een betonmolen staat te werken."

"Haha."

Ik wachtte.

Hij zei niks. Ik at de laatste chips, snoot mijn neus en ging naar de wc. "En nou wil ik antwoorden. Heb jij die foefbom laten afgaan? "

"Daar geef ik geen antwoord op."

"Eikel."

"Geen commentaar."

"Ik ga er dan maar vanuit dat het zo is. En dat je ook heel goed weet dat je mij geraakt hebt. De vraag is, waarom ben je mij gevolgd? Je weet vast ook dat de politie helemaal niet langs is geweest na de ontploffing."

Hij glimlachte tevreden. Wat een zak. Het was duidelijk dat ik hem leuk begon te vinden. Ik val altijd voor de verkeerde mannen. "Is je iets vreemds, iets anders dan anders opgevallen?

Ik snoof. "Jazeker. Mijn baas heeft een foef aan jullie stomme bom overgehouden. Totaal onverdiend ook nog. Haar jurken staan opeens iedereen. Wat zonder foef nooit het geval zou zijn."

"Ik bedoelde eigenlijk bij jou," zei hij, terwijl hij een aantekening maakte op zijn iPhone.

"Nee, niks," zei ik.

"Weet je wel zeker dat je bent getroffen?"

Ik haalde mijn schouders op. "Mijn arm was nog buiten toen de gele troep toesloeg. Het tintelde."

Hij kauwde nadenkend op zijn duim, wat hem alleen maar leuker maakte. "Weet je het zeker? Dat niet opeens je wensen uitkomen, of heb je misschien vreemde gevoelens?"

"Nee," zei ik, hoewel ik even moest denken aan de wazige aura's die sommige mensen leken te hebben. Ik weet niet waarom ik dat zei. Ik wou gewoon niet dat hij dacht dat ik dingen aan het verzinnen was. "Wat is jouw foef?"

Hij ontweek mijn blik. "Dat gaat je niks aan. Niet dat ik er één heb."

"Natuurlijk niet,"zei ik. "Hoe maken jullie eigenlijk foefbommen? En waarom?"

"Stel dat ik het soort persoon was die foefbommen maakte, dan zou ik het jou toch niet vertellen?"

We stonden pat, geloof ik. We staarden elkaar zwijgend aan. Mijn interesse in flirten zakte weg en ik gaapte.

Hij stond op. "Je hebt vast een zware dag gehad. Ik zal je met rust laten. Laat het me weten als er iets nieuws of spannends met je gebeurt." Dat was weer aardig van hem.

Hij stak zijn hand uit. Een beleefde jongen. Ook dat beviel me wel.

Ik nam zijn hand niet meteen aan. "Hoe heet je eigenlijk? En hoe kan ik je bereiken? Zet je nummer maar in mijn mobiel."

Hij trok een gezicht. "Trek je keukengordijn drie keer op en neer."

Ik giechelde. "Echt?"

Ik schudde toch maar zijn hand. Lekker warm. Mannen moeten warme handen hebben vind ik. Toen hij weg ging, keek ik hem na terwijl hij op zijn scooter klom. Hij had niet meer dat stralenkransje. Ik moest het me verbeeld hebben. Vermoeidheid.

Ik kon maar niet besluiten of ik deze hele ellendige dag wilde vergeten, of dat ik eigenlijk wel een foef wilde hebben zodat ik een excuus had om Gele Helm op te bellen. Ik ging maar naar bed met de rest van de wijn. Morgen zou het me allemaal wel duidelijk worden.


Ik werd wakker met een paniekerig gevoel in mijn buik. Er was iemand in mijn kamer. Ik probeerde me niet te bewegen en toch rond te kijken. Mijn twee stoelen en mijn oude doorgezakte bank hadden allebei bochels gekregen. Ik piepte.

"Wat heb je met Marko gedaan?" vroeg een rauwe stem.

Het volgende moment was het licht aan en Gele Helm zat naast mijn bed met zijn sleutels te spelen en zag er zowel boos als beschaamd uit. Mijn hart bonsde.

Een comité van oudere mensen, twee mannen en twee vrouwen, zat in mijn wankele zitcombinatie. Achter hen stonden jonge, gespierde uitvoeringen. De hersens en handen van dit groepje, wat het ook was. Ik gokte op de Foefbombardiers.

De man met de rauwe stem bleek een gezet type te zijn met grijs krullend haar. Hij zag er ongeschoren en moe uit, maar wie had dat nou niet om vijf uur 's ochtends. De aura rond zijn hoofd glinsterende een beetje. "Vertel eens over gisteren."

"Wat?" zei ik. Mijn stem werkte niet zo best. Ik probeerde van hem weg te kruipen, maar de muur achter me gaf geen krimp.

Waar was mijn mobiel? Ik moest 112 bellen.

Gele Helm, die zo te horen Marko heette, kwam dichterbij, heel voorzichtig alsof hij op zijn hoede was voor me. Dat was niet nodig, want ik was echt te bang om een vin te verroeren. "Wat heb je met mijn foef gedaan? Hoe heb je hem afgepikt?"

"Niks," kraakte ik. Waar had hij het over? Ik had niks gedaan, hij was de slechterik in dit verhaal.

Het viel me weer op dat hij geen wazig aura meer had. Hm. Misschien waren aura's een teken van foef?

"Wat?" Hij moest iets aan mijn gezicht hebben gezien.

"Je aura is weg."

"Hè?"

Welsprekend type. Ik probeerde hem weg te wensen, maar er gebeurde niets. Ik gebaarde naar zijn hoofd. "Je stralenkrans. Gister had je hem nog."

Hij keek nog steeds alsof hij het niet snapte. Die suffe blik in zijn ogen stond hem niet. Ik kreeg een ingeving. Het zou me uren kosten om het allemaal uit te leggen, en als ik gelijk had kon het hem gewoon laten zien. Ik raakte zijn spijkerbroek aan met mijn gebombardeerde rechterhand.

Zijn gezicht veranderde niet. Ik raakte nu zijn blote hand aan.

Poef.

De stralenkrans was terug. Zijn mond zakte open van verbazing en zijn wenkbrauwen gingen omhoog.

"Wat?" Daar had je dat welsprekende weer. Ik wilde hem aan stukken scheuren met puur sarcasme, maar mijn slaapdronken stem trok het niet.

Ik was duidelijk wat minder bang dan eerst. Wel nog trillerig, maar mijn maag draaide minder.

De oudere man, de baas, leunde naar voren. "Is dat wat er gisteravond gebeurde?" vroeg hij.

Marko stond nog te staren, maar was net genoeg bij zinnen om van me terug te deinzen. "Ja! Volgens mij kan ze foefs afpakken. We moeten haar onderzoeken, haar vasthouden. Zo kunnen we onze probleemgevallen van hun gevaarlijke foefs afhelpen."

Dus er waren mensen met gevaarlijke foefs, die ze zelf opgesloten hielden. Leek zinvol. Het algemene publiek dacht toch al dat alle foefs gevaarlijk of op zijn minst riskant waren, vooral de huidige rechtse regering, en de Foefbombardiers wilden die angst niet onnodig voeden.

Ik vroeg me af wat Marko's foef was, en hoe het voelde om het niet te hebben. Ik vroeg me ook af wat er zou gebeuren als ik iemand zonder foef aanraakte – zouden ze er dan één krijgen? Ik raakte mijn linkerhand aan met mijn rechter. Ik voelde niks. Misschien werkte het allen op andere mensen.

"Je heet toch Inge? Wat is er allemaal met je gebeurd na de bom?" vroeg bolle buik.

Ik vertelde hem alles. Ik kon het niet laten vuile blikken naar Gele Helm Marko te werpen, die braaf aan de kant stond, opeens heel erg jong in dit gezelschap. De middelbare man wreef over zijn ongeschoren kin. "Interessant. Heb ik ook een aura?"

Ik bekeek de olieachtige glans van zijn aura, feestelijk glanzend tegen de kleurloze vroege ochtendhemel in het raam achter hem. "Ja."

"Kan je eraan zien wat voor foef ik heb?"

"Nee. De uwe is een beetje olieachtig. Die van hem is wazig, en die van haar glinstert." Ik knikte naar de vrouw naast hem.

"En jij beweert dat als je mij aanraakt, dat dan mijn foef verdwijnt?"

Ik haalde mijn schouders op. "Hé, ik weet hier weinig vanaf. Toen ik het bij Gele Helm daar deed, verdween zijn aura. Hij zegt dat zijn foef ook wegging." Ik had het nonchalant willen zeggen, maar de schrik bibberde nog na in mijn stem.

"Laat zien."

"Oké. Geef me uw hand maar."

Bolle buik schoof zo snel van me weg dat het bijna komisch was, zelfs onder deze omstandigheden. "Nee dank je. Marko? Kom eens hier en laat het ons zien."

Marko's mooie ogen hadden een randje wit rondom het blauw, als een angstig paard. "Nee! Baas, alsjeblieft."

De baas knikte naar de twee brede jongens die achter het comité stonden. Marko deinsde in elkaar tegen de muur, ongeveer zoals ik een kwartier geleden. De wraak was zoet. De spierballen sleepten die arme Marko naar me toe.

De baas hield ze tegen met een handgebaar en wenkte met zijn hoofd naar mij. "Wil je weten wat voor foef Marko heeft? Nee? Zet maar aan, jongen."

Marko bloosde. Zijn huid was licht genoeg om dat te tonen. Hij staarde naar me, en eerst had ik niet door wat er aan het gebeuren was. Toen realiseerde ik me dat ik zweette en mijn bovenlip aflikte. Ja, hij zag er goed uit. Dat was me al opgevallen. Maar dit was toch niet het moment en de plaats om zo grondig naar zijn smalle heupen en gespierde onderarmen te staren. Maar ik kon mijn ogen er niet van afhouden en mijn handen jeukten om hen te betasten.

"Marko, genoeg."

Marko de sexgod vervaagde en bange Marko het proefkonijn kwam terug. Mijn hart ging nog steeds te keer maar mijn hoofd was weer helder. Wat een foef.

De zware jongens duwden de tegenstribbelende Marko dichterbij. Hij rook naar een dure aftershave. Egoïste van Chanel, dacht ik te ruiken. Heel toepasselijk.

Ik raakte Marko's hand aan. Zijn aura floepte uit. Aanraking. Aura. Aanraking. Aura weg. Ik herhaalde het nog een paar keer terwijl Bolle toekeek, totdat hij er genoeg van kreeg en Marko terug mocht sluipen naar zijn plekje tegen de muur.

Bolle aaide weer over zijn kin. "Fascinerend. Ik weet zeker dat we daar iets nuttigs voor gaan bedenken. Zou het werken op iemand die geen foef heeft?"

De plotseling opgekomen foef van Angelique kwam me voor ogen. Ik had dat toegeschreven aan de foefbom, maar het had ook door mij kunnen komen. Ze had me aangeraakt toen ze me in de lelijke jurk hees. En daar was ook nog de oude dame met haar rollator. Ik vroege me af wat voor foef zij had gekregen, of ze er éen had gekregen.

"Ik zie aan je dat jij denkt van wel," zei de baas.

Blijkbaar was mijn gezicht nogal makkelijk te lezen. Of misschien was het foef van de bolle baas wel om de bedoelingen van mensen te kunnen raden?

De baas knikte naar zijn zware jongens. "Jopie en Baco, haal iemand om het op uit te proberen." De spiermansen togen zonder een woord af.

De rest van het comité leunde voorover, bijna synchroon, en keek me gretig aan. O jee. Ik was al bijna ingezakt, vanuit een gevoel dat het gevaar voor mijn leven geweken was. Maar nu ging de alarmknop weer vol aan. Hun plan was niet om me te vermoorden, maar om me te gebruiken. Ik voelde ze aan mijn potentiële nut slurpen als aan een lekker hapje. Dat voorspelde niet veel goeds. Ik keek stiekem naar Marko, en hij had een blik van medelijden op zijn gezicht. Dat was de druppel. Ik barstte in snikken uit.

Niemand troostte me, zelfs Marko niet.

Mijn gesnik werd minder, zoals dat gaat, en ik zat daar maar terwijl ik me bang en moe voelde en wou dat iemand me kwam redden.

Een enorme klap galmde door het oude huis. Nog een. Een pijnlijk fel licht barstte door het raam, hoewel we op de derde verdieping waren en het dus geen koplampen konden zijn. "Politie"! donderde een versterkte stem dwars door de dunne oude muren. "Doe open in naam der wet. U bent omsingeld."

De baas sprong op en wervelde door de kamer. "Jij en jij," wees hij naar de twee jongste mensen van het comité. "Over het balkon bij de keuken." Hij gebaarde naar Marko. "Neem het meisje mee over het dak. Hou je vandaag gedeisd en vanavond vinden we je op de afgesproken plek. Ik probeer er te zijn, maar misschien houden ze me langer vast. Gaan, nu!"

Marko rende op me af, maar remde vrijwel meteen, trillend van twijfel. Kon hij me aanraken zonder zijn foef kwijt te raken? Hij sloot een compromis door zijn sjaal over mijn hoofd heen te gooien als een lasso. Dat maakte mij het kalf.

"Als je wil dat ik mee kom, kun je beter zorgen dat ik kan ademen," zei ik. "Ik wil ook niet dat de politie me vindt, oké? Laat me even een broek en schoenen pakken. " Ik zag het niet zitten in pyjama op de vlucht te gaan.

Hij aarzelde, maar liet de sjaal los. Ik sprong in mijn spijkerbroek van gisteren, schoot in sportschoenen en zwaaide een trui om mijn nek. Marko greep mijn bovenarm door de trui heen en duwde me naar het achterraam. Dat kwam uit op een steil dak en een krakkemikkige goot, een heel eind boven tuin- en schuurtjesniveau. Ik wikte en besloot dat ik liever uit handen van de politie bleef dan die van de Foefbombardiers. Dus ik klom hem achterna en nu stonden we daar in de koele ochtendlucht, met de opgaande zon glinsterend op de daken aan onze rechterhand. De goot hadden we bereikt. Maar wat nu?

Een oude stem klonk achter ons. Een van de comitéleden waar Bolle geen orders aan had gegeven. "Laat me jullie helpen," zei hij.

Marko stak meteen zijn hand uit. Ik wachtte af.

"Kom op," zei Marko. "Hij gaat met ons vliegen."

Ik geloofde hem, ik weet niet waarom. Ik hield mijn onbefoefde hand uit en de papierachtige oude handpalm gleed in de mijne. Het volgende moment stonden we ergens op een stoep in de schaduw van een groot oud gebouw. Ik had geen idee waar ik was. De wereld draaide om me heen totdat ik weer opgelijnd stond met het universum. Het was gewoon de Westerkerk.

De oude man boog naar me en wandelde weg. Dat noemde ik geen vliegen, dat was neergestraald worden. Geweldig.

Ik koos een willekeurige richting en liep weg, Marko op mijn hielen. De eerste mensen op weg naar hun werk fietsten langs. De dag was begonnen.

Marko was zo druk met rondkijken, uit angst voor een politieauto nam ik aan, dat ik gewoon mij hand uit kon steken en hem aanraken. Hij schoot uit mijn buurt. "Geef terug!" siste hij.

"Nee," zei ik. "Nog niet. Ik zet het weer aan als jij je netjes gedraagt. Ik wil je adres zodat ik me daar kan verschuilen. Als het goed gaat, zet ik je foef weer aan. "

"Waarom doe je me dit aan?"

Ik pakte het voor hem uit. "Jij hebt het comité langsgestuurd, en nu dus ook nog de politie. Ik kan niet meer terug naar huis, of naar mijn baan, of naar mijn vrienden. Ik ben nu jouw verantwoordelijkheid. "

Hij staarde me ontzet aan. Nog steeds een leuke jongen, maar volgens mij leunde hij wat te veel op zijn foef. En hij kon me nergens toe dwingen midden op straat. "Denk je dat je gewoon weg kan lopen? Dat niemand achter je foef komt? Je hebt ons nodig."

"Nee, dat heb ik niet," zei ik. "Ik ben er net achter gekomen dat ik de enige ben, voor zover iedereen weet, die foef kan zien. En zolang als ik niks met mijn foef doe, ben ik veilig."

Marko kauwde op zijn lip. Het deed me niets meer. Hij knikte en gaf me zijn adres.

Hij liep weg. Ik ging de andere kant op. Wat moest ik nu doen? Ik kon niet terug naar mijn oude leven. Ik wachtte voor een stoplicht naast een goedgekleed meisje dat bezig was met eten en appen tegelijk. Toen haar eethand even naar beneden hing, streek ik er nonchalant even langs met mijn befoefde hand. Ik weet niet precies waarom, maar de gelegenheid die zich bood maakte het onweerstaanbaar. Ik mompelde een excuus.

Er verscheen een regenboogje boven haar hoofd, maar ze leek niets door te hebben. Ze liet broodje en mobieltje zakken en keek stil voor zich uit. Nadat ik was overgestoken, begon het zachtjes rozenblaadjes te regenen. Ik ving er een paar op mijn hand en ademde hun frisse, zoete geur in. Het leek me wel een fijne foef.

Een warm plekje gloeide op in mijn hart, de tevredenheid van goed werk gedaan hebben. Net als toen ik de goede Samaritaan had gespeeld bij die oude dame. Ik probeerde het bij het volgende stoplicht weer. Een sombere stijve man die wel een scheutje van het een of ander kon gebruiken. Ja, een klein maar onmiskenbaar vlammetje van genoegen dat in mij omhoog schot. Leuk. Alsof de wereld wilde dat ik mensen foefs gaf. Ik wist bijna zeker dat ik het effect niet had gevoeld toen ik Marko aan het uit- en aanzetten was geweest. Misschien werkte het gevoel alleen bij mensen die nog geen foef hadden. Ik keek om naar de man die ik net had aangeraakt. Hij danste in een baan zonlicht alsof de zon zijn privé spotlight was, en hij Fred Astaire.

Achter de dansende man stond iemand doodstil. Het leek net of hij me aankeek.

Ik sloeg snel rechtsaf de Kalverstraat in maar het was nog niet druk genoeg om vlak langs mensen te lopen zonder dat het opviel. Ik was onbewust richting mijn werk aan het lopen, maar nu dat ik me kalmer voelde en minder achtervolgd, leek het me toch niet zo'n goed idee. Misschien wist de politie al alles over me, ook waar ik werkte. Ik wilde ze niet in de armen lopen en naar een Ontgiftingskamp worden gestuurd. Wie weet was die stilstaande man wel een rechercheur in burger geweest. Of een Foefbombardier. Ik ging sneller lopen.

Het was altijd mijn droom geweest om modeontwerper te worden, maar daar was ik nog niet erg in geslaagd. Nu zou het wel nooit meer gebeuren. Ik kon natuurlijk proberen onder te duiken, maar met iedereen zo nerveus over foefbomaanslagen, was dat misschien niet zo realistisch. En het was gek, maar ik wilde heel graag nog meer mensen aanraken. Ik wilde die gloed binnen in me telkens een beetje groter laten worden met iedere aanraking. Mensen helpen door ze iets te geven dat ze nodig hadden zonder het zelf te weten.

Ik gluurde stiekem naar de vrouw die ik net had aangeraakt toen ze haar bakkerswinkel aan het openen was. Ze keek verward, maar glimlachte. Voor haar lag een enorme hoop taartjes, die groeide terwijl ik toekeek.

Er kriebelde iets in mijn nek. Ik draaide me om en het leek net of er iemand vlug om het hoekje dook. Verbeeldde ik het me nou of zat er iemand achter me aan? Misschien moest ik stoppen met mensen aanraken. En met dat ik dat dacht, schoot mijn hand uit en zwaaide langs iemands arm. Alsof de foef een eigen wil had.

Ik probeerde langs de volgende serie mensen te lopen zonder ze aan te raken, maar dat was acuut oncomfortabel. Ik zweette ervan en kippenvel racete over mijn lijf heen en weer. Ik moest gewoon mensen aantikken.

Het centrum begon vol te stromen met winkelende mensen. Mooi. Ik streek langs iedereen waar ik maar in de buurt kon komen, raakte ze aan, mompelde continu sorry. Ik probeerde me in te houden, iets minder mensen aan te raken, maar ook dat lukte niet. Achter me klonken flarden muziek en gelach, en interessante geuren dreven langs. Iemand gilde. Misschien was niet iedereen zo blij met zijn nieuwe foef, maar ik kon niet stoppen.

Terug naar de Kalverstraat dan maar. Ik wilde er langzaam doorheen te lopen, en dan over het Rokin terug te gaan naar de Bijenkorf. Iedere keer als ik achterom keek, glipte er net iemand achter een ander weg. Was ik nou gek of werd ik achtervolgd?

Ik moest duizenden mensen hebben aangeraakt toen ik bij de Munt aankwam. Het onopvallendst was knokkel tegen knokkel, niemand die daar iets van dacht in zo'n drukke winkelstraat. De gloed bij mij van binnen was geen kaarsje meer maar een schijnwerper. Ik wist dat het nog groter kon worden. Die gedachte was enorm aantrekkelijk naar ook beangstigend. Wat zou er met me gebeuren als die gloed zover groeide? Hoe zou ik hem in toom kunnen houden?

Ik liep de V&D binnen, omdat ze daar op de bovenste verdieping nog ouderwetse betaaltelefoons hadden. Dit keer bleef de man gewoon op de roltrap staan toen ik achterom keek. Ik belde mijn moeder met de paar muntjes die in mijn broek hadden gezeten, maar kreeg haar antwoordapparaat. Dat gaf me even een brok in mijn keel, maar ik zette door, rare stem of geen rare stem. "Mam, met Inge. Ik hou van je en ik weet dat ik het niet vaak genoeg zeg. Het gaat goed met me en ik doe iets waar ik gelukkig van word. Dag!" Ik voelde me droevig, maar toch opgelucht. In ieder geval had ik gebeld, wat er ook gebeurde.

De stille man hield afstand terwijl ik belde, maar ik voelde zijn ogen in mijn rug. Wat wilde hij van me?

Hij kwam niet dichterbij toen ik de weg terug naar het Centraal Station in sloeg, ondertussen honderden mensen aan mijn score toevoegend, maar hij bleef volgen.

De gloed in me werd zo groot. Het was alsof de zon op het punt stond op te komen achter mijn ogen, een licht dat dreigde uit te barsten net achter de horizon. Ik kon haast niet zien waar ik heenging door dat licht achter mijn ogen.

Ik ging sneller lopen. De stille man versnelde ook.

Ik had geen geld om een treinkaartje te kopen, maar dat kon me niet schelen. Ze zouden me controleren, of niet. Ik nam de trein naar het oosten. Ik wilde mijn moeder nog een keer zien. Ging die man me nou nog inrekenen of wat?

Ik bleef door de coupés lopen terwijl de trein op snelheid kwam na het Amstel Station. De stille man bleef volgen. Zoveel handen om aan te raken, zoveel mensen die ik nog kon bereiken. Ik hoopte eigenlijk dat ik in sommige mensen een zelfde soort foef als het mijne zou doen ontwaken, het liefst bij een toerist uit een ver land. Zij zouden het over de hele wereld kunnen verspreiden. Ik raakte een kind aan en hapte naar adem. De gloed zette sterk uit, maar werd toen weer rustig.

Als de stille man me arresteerde was het afgelopen met foefs creëren. Nog even. Nog een paar meer. Ik was er bijna. Ik had het gevoel dat ik nog maar één iemand nodig had. Dan zou de gloed te groot worden om het binnen te kunnen houden. Ik zou mijn moeder dus toch niet meer zien. Wat er ging gebeuren, dat wist ik niet. Misschien ging ik wel dood, maar dat maakte me niets meer uit, gek genoeg.

De schuifdeuren tussen de coupés openden. De stille man. Ik slaakte een gilletje van schrik.

Maar het was de stille man niet, het was een conducteur. Ik kon hem niet zo goed zien door de lichtflikkering in mijn ogen. Hij vroeg of alles goed was. Ik hield mijn hand uit alsof ik mijn kaartje wilde laten zien en raakte hem aan.

De dageraad achter mijn ogen verzwolg me. Het licht scheen dwars door me heen. Het laatste wat ik zag, als vanuit een vliegtuig, waren de steden en weilanden onder me, beschenen door mijn uitdijende zon. De stille man hing uit een couperaampje en keek omhoog.

Ik hield niet op met bestaan, zoals ik een beetje had verwacht. Ik werd alleen heel groot, en heel ijl. Groot genoeg om de hele wereldbol te omspannen.

En iedereen, maar dan ook iedereen, aan te raken.

Originally published in Ganymedes 13



Bo lives and works close to Amsterdam. She is the first Dutch author to have been published in F&SF, Clarkesworld, Analog and other places. Her sf novel The Wan was published by Pink Narcissus Press. For more about her work, you can visit her website or find Bo on Facebook or Twitter, and find where to read her work here.        
No comments yet. Be the first!

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.